Er zijn twee soorten tulpenbomen. Beide soorten, de L. tulipifera uit Amerika, en de L. Chinese uit China, zijn een goed voorbeeld van de flora van voor de ijstijd. De eerstgenoemde komt veel voor als parkboom buiten Amerika. In het Oosten van de Verenigde Staten, vooral in North Carolina en Tennessee komen tulpenbomen voor met een hoogte van 60 meter. Noord- Amerikaanse Indianen noemden de tulpenboom ,,kanohout" omdat ze uit een enkele stam een kano voor 20 man konden maken. In Amerika geldt de tulpenboom als een belangrijke houtproducent. De boom werd door vader en zoon Tradescant, hoveniers van Karel l , in 1656 uit Verginia naar Europa gebracht. Ze beschreven hem als een populier, omdat zijn bladeren door de lange dunne stelen net zo beweeglijk waren als die van populieren. Zijn naam dankt hij aan de vorm van de bloemen. Net zoals de populier groeit de tulpenboom het beste op een diepe vochtige ondergrond. De tulpenboom is een mooie sierboom met een uit vele kleine koepels bestaande kroon. De onderste takken zijn fors dik. In Nederland spreekt men wel eens ten onrechte van Amerikaanse populieren. Alles aan deze bomen lijkt anders dan gewoon. Het blad is zadelvormig en in de herfst kleurt het van helder goud soms tot warm bruin. De bloemen verschijnen in de voorzomer en hebben eerst de vorm van tulpen, maar worden later breder. De bomen bloeien in de regel pas als ze 15 tot 20 jaar oud zijn.