De Japanse notenboom heet eigenlijk Ginkgo biloba. In de wereld van de bomen neemt deze Ginkgo een unieke plaats in. Hij is de enige overlevende van een uitgebreide familie, die verspreid was over alle gematigde streken van de aarde. Het was de tijd dat er dinosaurussen rondliepen, zo'n 220 miljoen jaren geleden. Deze boom is dus eigenlijk een fossiel. Gedurende de ijstijd verdween ook deze boom overal onder de gletsjers, behalve in China. Deze ,,heilige" boom,die vooral door vrouwen wordt aanbeden, vindt men veel in China en Japan, in de nabijheid van tempels en begraafplaatsen. Daar staan Ginkgobomen die dertig meter hoog zijn en een stam hebben die twee meter dik is. Nu is de Ginkgo erg populair over de hele wereld. Het is waarschijnlijk dat een Hollandse kapitein, die in de achttiende eeuw op Japan voer, de zaden van deze boom meegebracht heeft. Het zaad is in 1730 aan de Utrechtse aarde toevertrouwd en tot op de dag van vandaag is dezelfde boom in een goede gezondheid. Het feit dat hij in staat is geweest om miljoenen jaren van veranderingen te overleven, schijnt deze boom te helpen bij het weerstand bieden aan de stedelijke vervuiling. De boom is tegen alle negatieve milieufactoren bestand, ziekten en insectenplagen zijn hem volkomen vreemd. De Ginkgo is de voorloper van de coniferen en loofbomen. Hij draagt van beide duidelijke kenmerken, want het blad houdt het midden tussen een bundeltje naalden en het blad van de loofboom. Rond de gehele stam groeien korte takken waarvan er zo nu en dan een sneller groeit en langer wordt dan de andere. Hierdoor ontstaat een eigenaardige onregelmatige spookachtige kroon.