korte geschiedenis van Limbricht

Limbricht

 

Limbricht (Limburgs: Lömmerich) is een kerkdorp in Nederlands Limburg. Het dorp ligt ten westen van Sittard, aan de rand van het gebied dat als de "Graetheide" wordt aangeduid en aan de rand van het Limbrichterbos, Er wonen (in 2014) circa 2585 inwoners. Tot 1982 was Limbricht een zelfstandige gemeente. En maakt nu deel uit van de gemeente Sittard-Geleen.

De voormalige gemeente Limbrichtr bestond uit de kerkdorpen Limbricht, Einighausen en Guttecoven.

Limbricht is vermoedelijk ontstaan langs een Romeinse oost-westverbinding richting Maas. Langs deze weg, daar waar de weg de Limbrichterbeek kruist begroeven de Romeinen hun doden. Twee askisten werden opgegraven in de wei van de dorpspastoor.

Op deze kruising van weg en water onstond het dorp Limbricht.

Limbricht bestaat uit drie belangrijke componenten: kasteel, kerk en dorp.

Aangezien bij een plundering van het kasteel in de 17de eeuw het gehele archief verloren is gegaan moeten we gissen naar het ontstaan van Limbricht.

Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat het kerkje rond het jaar duizend werd gebouwd.

Opdrachtgever onbekend maar het moet toch wel iemand zijn die als lokale machthebber hiervoor over de nodige middelen beschikte. Bovendien was het een eigen kerk; de kasteelheer was baas in zijn eigen kerk.

Het kerkje wordt gewijd aan de heilige Salvius, een patroonheilige die buiten Limbricht weinig voorkomt in ons land. Deze Salvius was een rondtrekkende bischop die die in de 8ste eeuw in Valenciennes werd vermoord. Een mogelijke maar niet bewezen verklaring voor de verering voor Salvius in onze streken streken zou zijn omdat de heer van Maaseik zijn dochters Harlindus en Relindus voor hun opvoeding naar Valenciennes gezonden had en zij de verering voor deze heilige vermoedelijk naar onze streek hebben gebracht. Niet alleen de kerk draagt zijn naam, maar ook heel wat Limbrichtenaren en natuurlijk ook de schutterij.

 

Kasteel

Oudste datering voorloper huidig kasteel eerste helft 12 de eeuw. Wat moeten we ons daarbij voorstellen? Vermoedelijk een houten woontoren gebouwd op een kunstmatig opgeworpen heuvel en omringd door een gracht. Zo’n heuvel noemen we een motte en deze had vooral een strategische functie; het is immers gemakkelijker om van boven naar beneden te schieten dan andersom.

We kennen dan noch de naam van het dorp noch van deze lokale heer.

Oudst bekende heer van Limbricht is Hermannus van Lemborgh

Hij wordt vermeld in een oorkonde van 2 januari 1260 als bloedverwant van Gozewijn van Born en voert hetzelfde wapen, de rode kepers op gouden achtergrond. Het wapen wordt gedragen door de tweekoppige rijksadelaar. Limbricht was tot de Franse tijd een vrijheerklijkheid, onafhankelijk en enkel verantwoording schuldig aan de Duitse keizer.

De vrijheerlijkheid Limbricht bestond uit de dorpen Limbricht en Einighausen.

Vermoedelijk heeft er een verdeling van goederen plaats gevonden tussen de heren van Born en de heren van Limbricht.

Dit moet gebeurd zijn voordat de heren van Born hun motte te Grasbroek verlaten hebben.

Waar de naam van Lemborgh vandaan komt weten we niet. De naam, Lemborgh of Limburg was een prestigieuse naam, de hertog van Limburg was een machtig man in deze tijd. Mogelijk dat zij daarom gekozen hebben voor deze naam.

Deze Hermannus heeft 2 zonen, Christiaan en Fredericus.

We kennen hun namen omdat ze vernoemd zijn in oude documenten.

Of zij hun naam aan het dorp gegeven hebben weten we niet.

Christiaan erft als oudste het kasteel en voor Frederik blijft niets anders dan zoals gebruikelijk in die tijd een kerkelijk ambt te aanvaarden. Hij wordt deken van de Severinuskerk in Keulen maar is tevens als pastoor verantwoordelijk voor het Salviuskerkje.

Hij is dan ook degene die ervoor heeft gezorgd dat het kerkje nu tot de  top 100 van de Nederlandse monumenten behoort. Frederik liet het oorspronkelijke zaalkerkje uitbreiden met een absis en liet in het gewelf van deze absis einde dertiende eeuw een mariacylclus aanbrengen waarin de driekoningen een belangrijke plaats innemen. Hij was werkzaam in Keulen en daar worden de drie koningen als belangrijkste heiligen vereerd.

De familie van Lemborgh wordt in de 15de eeuw opgevolgd door de familie Scheiffaert van Merode. Ook deze familie is verantwoordelijk voor verder uitbreiding van het kerkje.

In de 17de eeuw neemt de familie van Breijl het gezag over.

Kasteelheer Nicolaas van Breyl, gehuwd met Maria van Eynatten, bouwt een nieuw kasteel met een voorburcht waarin boerderij en economiegebouwen gevestigd waren. In de mooie steen met het alliantiewapen van Nicolaas en Maria boven de ingangspoort van het kasteel is de spreuk paX hVIC DoMVI, “vrede zij dit huis”, gebeiteld. Het is een chronogram dat het bouwjaartal 1622 oplevert.

Het gebouw is een demonstratie van de macht die Nicolaas bezat en die hij in het roerige gebied wilde uitstralen. Het is in carrévorm gebouwd, met een binnenplaats en een toren aan de achterzijde. De hardstenen omlijsting van de ramen laten zien, dat het kasteel is opgetrok­ken in de fraaie Maaslandse-Renaissancestijl. De voorburcht is later gebouwd. Aan de voor­zijde, links en rechts van de toegangspoort, is het ankerjaartal ervan te lezen: 1630.

Opvallend is detiendschuur (nu theetuin en bowlingbanen) waarin destijds de tienden (10% van de opbrengst van het land der onderhorige boeren en pachters) werden opgeslagen. Vandaar zo'n geweldig grote dakconstructie.

Rond 1630-1632 is het kasteel enkele keren door Gulikers belegerd, omdat de hertog van Gulick, die het omliggende gebied in zijn bezit had, waar­schijnlijk zo´n sterke enclave in zijn gebied als een bedreiging heeft ervaren. De aanvallen hadden geen succes. In 1650 richtten enkele plunderingen door de Gulikse troepen die in Sittard gelegerd waren meer schade aan. Ook onderdanen van Van Breyl hebben hieraan meegedaan. Waarschijnlijk waren zij het niet eens met de wijze waarop de kasteelheer hen verplichtte om gebruik te maken van zijn molen en brouwerij (de kasteelheer had zogenaam­de banale rechten). Het was de belegeraars gelukt de gracht over te steken en de palissaden aan de achterzijde te vernielen, waarna ze tot het kasteel wisten door te dringen. Ze richtten vernielingen aan en kostbaarheden en bezittingen van de kasteelheer namen zij mee. Van Breyl wist te ontkomen.

Op 18 oktober 1650 ondernamen de Gulikers samen met soldaten uit Sittard en      ingezeten van Limbricht een nieuwe aanval. Weer volgde een plundering waarbij het gehele archief door brand verloren ging.

Van Breyl wist zich in kelder schuil te houden. Zijn vrouw, een bejaarde matrone, werd gemoles­teerd (Also onmenschelijck dat sy peryckel heeft geloopen daarvan te sterven.) (zij stierf 1664; Nicolaas in 1655). 

De molen werd eveneens vernield.

De onderdanen waren waarschijnlijk verbitterd over het banaal recht m.b.t. molen en brouwerij (een banmolen wil zeggen dat elke onderdaan verplicht was zijn graan in de molen van de heer te laten malen).

 

De heks van Limbricht

Herman Winand van Breijl

In juli 1674 werd Entgen Luijten, de weduwe van Jacob Bovendaerdt, voor de schepenbank van Limbricht als heks aangeklaagd. De vrouw wordt ervan beschuldigd, dat ze een jaar of vijf, zes eerder de kastelein Gort van Neusz heeft doen sterven. Er zijn ook getuigen die beweren dat ze dochter Aleth van Trieneke en Zietzen Bruggen ziek heeft gemaakt. Pas met brood en zout van Entgen kreeg Aleth haar kracht weder terug en kon zij weer lopen. Maar kort daarna zijn drie koeien betoverd en enige tijd later gestorven.

Vijf jaar geleden had Entgen aan Arnold Geisgens gevraagd haar land om te ploegen. Al had deze daar niet veel zin in, toch heeft hij het gedaan toen ze vooraf met een vat vol tarwe betaalde.

Maar binnen acht dagen kreeg het paard van Geisgens een ziekte en even later leefde het al niet meer. Na drie dagen werd nog een ander paard ziek. Dit genas echter met medicamenten. De vrouw van Geisgens schold Entgen toen al uit voor heks en hijzelf had haar een flinke aframmeling gegeven.

Zij hebben nog een bewijs. Bij haar buurman Rhenier Hermans ging datzelfde jaar een koe dood. Bij het opensnijden vonden ze vergif in het beest. Dat moest toch zeker van Entgen afkomstig zijn? Het is voor iedereen heel duidelijk: die Entgen is vast en zeker een lelijke heks. De getuigen zijn het helemaal eens. Ze hebben dat voor schout en schepenen gezworen.

De fiscaal Tacken echter zet alles op alles om haar veroordeeld te krijgen. Voor hem zijn haar antwoorden een bekentenis. De scherprechter moet haar maar naar de pijnbank brengen om nog duidelijker de waarheid af te dwingen. De schepenbank heeft alle tijd en geeft de zaak aan meester Nikla Helgers. Die vindt verder onderzoek niet nodig, dit is een duidelijk geval van tovenarij. Dat een paard en koeien gewoon ziek kunnen worden, daar denkt hij niet aan. Die Entgen is een heks, dat is heel duidelijk.

Gerechtsdienaar Versteinen komt dan nog vertellen dat hij met Entgen heeft gesproken. Nu weet hij zeker dat dat wijf door de duivel is bezeten. Nog twee rechtsgeleerden komen eraan te pas. Toch twijfels bij de schepenen? Wat zegt kasteelheer Van Breijll ervan? Een uitspraak wordt in ieder geval niet gedaan.

Op 9 oktober 1674 wordt Entgen dood aangetroffen. Van Breijll haalt chirurgijn Jacobi uit Sittard erbij. Die schrijft dat hij de vrouw gevonden heeft met een blauw linnen strop over een geheel gezwollen hals. Op haar keel is een blauwe schram, de strop heeft de voorovergebogen hals flink ingedrukt. Voor Jacobi is de slotsom deel duidelijk. Entgen is gewurgd.

Maar meester Nikla Helgers schrijft een rapport voor de schepenen en draait enkele zaken om: ze heeft zelfmoord gepleegd om de martelingen te voorkomen en uit schuldbesef. De schepenbank neemt de verdraaiingen van de feiten over. Gelukkig zijn ze van een lastig probleem af. Door de vilder wordt het lijk met een paard weggesleept en onder de galg in Einighausen, in ongewijde grond, begraven.

Dit was het laatste heksenproces dat in onze regio plaatsvond. Op dat moment was Franciscus Agricola pastoor Deken te Sittard en voorstander van heksenprocessen.

 

De doodstrijdkermis in Limbricht

In 1693 stichtte pastoor Damen in Limbricht de Broederschap van de zalige Doodstrijd. Deze was ontstaan binnen de jezuïetenorde in Rome. Paus Innocentius XII had op 28 mei 1693 een volle aflaat verleend aan degenen die de bijeenkomsten van de Broederschap op het jaarfeest in Limbricht meemaakten en zich als lid lieten inschrijven. De bisschop van Luik had op 28 augustus 1693 de oorkonde uit Rome geautoriseerd. Uit devotie tot Christus lijden en doodstrijd gedurende de laatste drie uren van zijn leven aan het kruis en tot de Moeder van Smarten, staande onder het kruis, was de broederschap gesticht. Zelf wilde men met deze devotie de genade van een zalige dood verwerven.

 

Elke vierde zondag van de maand was er na het Lof een bijeenkomst van de broederschap. Op de vierde zondag in september werd het jaarfeest gevierd. Vooral toen in 1816 pastoor Page een relikwie van het H.Kruis in Rome wist te verwerven, groeide het aantal mensen dat in Limbricht biechtte, de mis bijwoonde, communiceerde en het speciale lof meemaakte om een volle aflaat te verdienen. Enkele dagen van tevoren werden in de omgeving plakkaten opgehangen met Duitse en Nederlandse tekst, om de mensen uit te nodigen de mis en lof bij te wonen en om te biechten, zodat ze een volle aflaat konden verdienen.

De pastoor en nog een pater van Maaseik en later Geleen, begonnen op zaterdagavond al met biecht horen. Zondags waren er vanaf 6 uur ´s morgens verscheidene missen, vanwege de grote toeloop. (De pater kreeg een stipendium uit de opbrengst van 10 bunder land van de kerk.)

 

In het Salviuskerkje was er een speciaal Broederschapsaltaar opgesteld met een Pieta en een relikwie van de H. Jozef op een houten voetstuk. Erboven hing (het nog altijd aanwezige) schilderij “De zalig stervende” dat pastoor Page door Johannes Gouverne in 1802 had laten vervaardigen: een stervende wordt bijgestaan door een priester die hem de laatste sacramenten toedient. Door bemiddeling van Maria, de Moeder van smarten, verwerft hij de genade van de zalige dood. Onder het bed ligt een gestalte die het kwaad, de duivel symboli­seert. Een engel zet een voet op zijn borst en bedwingt hem. De stervende zal de hemel binnengaan.

 

Een groot aantal bezoekers kwam in vroeger dagen naar Limbricht om lid te worden van de broederschap en deel te nemen aan de godsdienstige vieringen, waarbij gebeden om een zalige dood centraal stonden. De kerk was te klein voor de vele bezoekers en velen moesten zich destijds met een staanplaats buiten tevreden stellen. Nadat in 1922 de nieuwe kerk gereedgekomen was, konden de broederschapsleden gerieflijker het dood­strijdlof bijwonen. Met zoveel mensen in het kleine dorp moest er enig vertier zijn. Vandaar dat er geleidelijk aan een kermis uit groeide, de Doodstrijdkermis.

 

Fransen nemen kasteel in bezit

Op 20 juni 1794 sloeg de kasteelheer Van Bentinck op de vlucht naar Dusseldorf voor de    Franse legers. Kostbaarheden moest hij achterlaten. Noodgedwongen moest hij afstand doen van zijn bezit in Limbricht. In Luik werd in april 1807 de koopovereenkomst gesloten met de 40-jarige Henri Joseph ­­Michiels, burgemeester van Roermond, erelid van Napoleontische legioen. In 1810 werd in Aken (waar de Franse prefect zetelde) de overeenkomst bekrachtigd. Het kasteel had geen woon­functie meer voor kasteeleigenaars. Een rentmeester woonde aanvankelijk in het kasteel en op de boerderij woonden pachters, o.a. Fijten, Horsmans (de halfwijn, de halfe). Na de val van Napole­on trad Michiels in Nederlandse staatsdienst, werd in de adelstand verheven met de titel van Baron Michiels van Kessenich.

 

1813-1814   Frans lazaret

 

Na de noodlottige tocht naar Rusland en de nederlaag bij de Volkerenslag bij Leipzig was het leger van Napoleon op terugtocht. Velen waren aangetast door een dysenterie-epidemie. Kasteel Lim­bricht werd ingericht als lazaret en pastoor Page van Limbricht, hield in het zondagslof een extra preek waarin hij zijn parochianen opriep om hulp te bieden aan de door ziekte getroffen Franse soldaten. De Limbrichtenaren gaven gehoor aan de oproep maar ook Limbrichtenaren werden door de ziekte getroffen.

Van 14 november 1813 tot 17 januari 1814, de dag dat de Kozakken in Limbricht verschenen, werden er dagelijks zo'n tweehonderd zieke of gewonde soldaten op kasteel Limbricht verpleegd. In totaal passeerden bijna 10.000 Franse soldaten van wie er zo´n 7000 verpleging nodig hadden.

Vanuit Sittard kwamen dagelijks chirurgijns, maar de grootste zorg rustte op Page, kanunnik Wemans uit Sittard en pastoor Rosen van Guttecoven, die in Limbricht vaker assisteerde en die ook hofkapelaan was geweest.

De Limbrichtenaren zorgden voor schoven stro in de kelders van het kasteel.

Liefst 683 soldaten zouden zijn omgekomen en in Limbricht begraven op het "Franse kerkhof" (in het verlengde van de Dalstraat) terwijl 73 Limbrichtenaren de dood vonden.

Toen de Russische Kozakken verschenen, werd het kasteel ontruimd.

Op 25 december 1813 was er ook nog brand uitgebroken in de bovenverdieping. Limbrichtenaren hielpen mee om te blussen.

Op 21 november 1965 werd het monument in de Pagestraat door de burgemeester in het bijzijn van o.a. de Franse consul onthuld.